Het OOG wil ook wat…

Er gaat geen jaar voorbij of één van de collega’s mag aan de eerste communicanten een rondleiding geven door de kerk. Dan laat ik in de sacrestie altijd de gewaden zien vanwege de liturgische kleuren. Wanneer ik een paarse kazuifel laat zien en vraag: ‘Wanneer dragen we dit?”, roepen de kinderen steevast: “Met Pasen!”. Kennelijk roepen de aa-klanken van het feest en de kleur dit antwoord op.

Zo komt er een gesprek op gang over de betekenis van de kleuren in de liturgie zoals we die zien in de gewaden van de voorgangers (celebraat) en assistenten, gordijnen rond het altaar en het tabernakel, in de bloemversiering, antependia over het altaar of lezenaar, etc.

Wij weten niet beter dan dat er in de katholieke kerk kleuren worden gebruikt in de liturgie. Dit is niet altijd zo geweest maar geleidelijk aan zo gegroeid. In 1570 werd door Paus Pius V bij de herziening van het missaal het gebruik van de liturgische kleuren vastgesteld.

In de op Witte Donderdag 2000 door Paus Johannes Paulus II goedgekeurde Institutio Generalis Missalis Romani (Algemene instructie voor het Romeinse Missaal) geven de paragrafen de volgende voorschriften met betrekking tot het gebruik van liturgische kleuren tijdens de mis en het officie van de katholieke kerk.

De verscheidenheid van kleuren van de heilige gewaden dient ertoe om zowel de eigenheid van de te vieren geloofsgeheimen als het gevoel van het voortschrijdende christelijke leven in de loop van het kerkelijk jaar effectief ook uiterlijk uit te drukken.

Bij de kleur van de gewijde gewaden dient het traditionele gebruik te worden gevolgd, namelijk:

Wit (albus) – tijdens de Paastijd en de Kersttijd; op alle feestdagen rond Jezus Christus, die geen verband houden met zijn lijden; op feestdagen van de Maagd Maria; feesten van de Engelen; alle feesten van heilige, die geen martelaar zijn; Allerheiligen (1 november); op de feesten van Johannes de Doper (24 juni), Johannes de Evangelist (27 december), de Stoel van de Petrus (22 februari) en de bekering van de Apostel Paulus (25 januari).

Rood (ruber) – op Palmzondag; Goede Vrijdag; Pinksterzondag; op feestdagen rond het lijden van Jezus Christus; op feesten van de Apostelen, de Evangelisten en martelaren.

Groen (viridis) – op alle dagen van het jaar waar geen andere kleur is voorgeschreven. Zij is voorgeschreven op alle zondagen van de Tijd door het jaar. De Tijd door het jaar begint na het feest van het Doopsel van de Heer tot de dinsdag voor Aswoensdag en herbegint terug op de maandag na Pinksteren tot de zaterdag voor de Advent. Groen is derhalve een prominente liturgische kleur.

Paars (violaceus) – tijdens de Adventstijd en de vastentijd oftewel veertigdagentijd (de 40 dagen vóór Pasen). Paars kan ook gebruikt worden in de missen en officies voor de overledenen.

Zwart (niger) – mag, daar waar dat gebruikelijk is, gedragen worden in missen voor de overledenen.

Roze (mengsel van paars met wit)(rosaceus) – mag op zondag Gaudete (derde zondag van de Advent) en zondag Laetare (vierde zondag van de vastentijd) gedragen worden waar dit gebruikelijk is. Op bijzondere zeer plechtige feestdagen mogen feestelijke (= kostbare) kerkelijke gewaden worden gedragen, ook al wijkt de kleur af van die voor de betreffende dag.

De lokale bisschoppenconferentie kan op voor bepaalde feestelijke gelegenheden aanvullende regels stellen.

Reguliere missen worden gecelebreerd in de eigen kleur, in wit of in een feestkleur. Missen voor verschillende noden echter worden gecelebreerd in de kleur van de dag of het seizoen respectievelijk in paars als zij een boetekarakter hebben. Bijvoorbeeld in tijd van oorlog of conflict of in tijd van hongersnood of voor de vergeving van de zonden.

Meer Liturgie

Meld u aan voor onze nieuwsbrief